Gerardus van der Leeuw zocht
de ware mens
Godsdienstwetenschapper, theoloog
en minister deed baanbrekend werk
"Onze collegegelden
zijn hoog en ons beurzensysteem is prutserig." Deze uitspraak
deed de toenmalige PvdA-minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,
Gerardus van der Leeuw, al in 1946. Een veelzijdig man. Die als
minister een begin probeerde te maken met de ontzuiling in onder
meer onderwijs en omroep, als theoloog een voorstander was van
meer zang en ritueel in de kerk, maar vooral als godsdienstwetenschapper
baanbrekend is geweest. Want de Groningse hoogleraar was de eerste
die bij de godsdienstwetenschap ook andere vakgebieden betrok,
zoals de psychologie, sociologie en etnologie. Alleen zo kon hij
toegang krijgen tot de ware mens, met al zijn twijfel en eenzaamheid.
Drs. Willem Hofstee maakte een studie over leven en werk van Van
der Leeuw, waarop hij op 15 december 1997 aan de Rijksuniversiteit
Groningen promoveert.
In zijn proefschrift beschrijft Hofstee het leven en de godsdienstwetenschap
van Van der Leeuw (1890-1950) tegen de achtergrond van de tijd,
het interbellum, waarin zijn wetenschappelijke ideeen vorm kregen.
Het gaat daarbij om de godsdienst van het oude Egypte, het klassieke
Griekenland en de religies van primitieve volken. Hofstee ging
na door welke verschillende disciplines Van der Leeuw werd beinvloed
en hoe zijn wetenschappelijke methode tot stand kwam. Ook komen
reacties van tijdgenoten aan de orde.
Primitieve mentaliteit Een hoofdrol in het godsdienstwetenschappelijke
werk van Van der Leeuw speelt de `primitieve mentaliteit'. Volgens
dit begrip is het menselijk bestaan overal en altijd verbonden
met vragen over twijfel en eenzaamheid, los van welke cultuurinvloed
dan ook. De godsdienst stelt een mens in staat op een of andere
manier deel uit te maken van de gemeenschap en anderzijds toch
een zelfstandig individu te blijven. Dat bepaalt wat de ware mens
en zijn volwaardige bestaan is. Omdat de primitieve mentaliteit
voor alle tijden en alle religies geldt, vormt deze een brug tussen
Egyptische, Griekse en primitieve godsdiensten, en onszelf. Een
onderzoeker kan daarom vanuit zijn persoonlijke religieuze ervaring
heel goed een beschrijving geven van andere religies. Probleem
is wel dat deze methode het onderzoek erg persoonsgebonden en
moeilijk navolgbaar maakt. Wetenschap lijkt zo op de interpretatie
van een kunstwerk. Collega godsdienstwetenschappers hadden dan
ook veel kritiek op de werkwijze van Van der Leeuw. Toch is er
volgens hem niets mis mee. Wel moet de onderzoeker dan volmondig
erkennen dat ook persoonlijke factoren een rol spelen. De werkelijkheid
bestaat niet, alleen wat mensen voor werkelijk houden.
Ontzuiling
Het ministerschap van Van der Leeuw in het eerste na-oorlogse
kabinet (Schermerhorn-Drees) duurde maar kort. Na de verkiezingen
in 1946 keerde hij niet meer terug in het kabinet. Van der Leeuw
moest weg omdat partijleider van de PvdA, Drees, problemen voorzag
bij de samenwerking met de KVP. Met name deze laatste partij had
zich sterk verzet tegen de plannen van Van der Leeuw om het onderwijs
en de omroep te ontzuilen. Wel wist Van der Leeuw tijdens zijn
korte ministerschap de Stichting Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek
(ZWO, tegenwoordig NWO) op te richten, evenals het TNO te Delft.
Ook stond hij aan de wieg van de UNESCO, in Londen. Verder kwam
onder zijn leiding het Nederlands-Belgisch cultureel akkoord tot
stand en stelde hij een Raad voor de Kunst in.
Lezing en museum
Van der Leeuw is sterk
verbonden met de Groningse universiteit. Hij was er van 1918-1950
hoogleraar in de Godsdienstwetenschappen en was rector magnificus
van 1934-1935. Het internationale karakter van zijn werk droeg
bij aan de bekendheid van de universiteit in het buitenland. Van
der Leeuw had contacten met veel vooraanstaande Europese geleerden,
onder wie Karl Jaspers, Johan Huizinga, Martin Buber, Lucien Levy-Bruhl
en Albert Schweitzer. Als publiek figuur trad hij veel op de voorgrond
en oogstte hij veel lof. In de stad Groningen was hij een markante
persoonlijkheid. Maar omdat hij heel direct in zijn opvattingen
was, joeg hij ook regelmatig mensen tegen zich in het harnas.
Vanwege zijn grote verdiensten voor de universiteit is de Van
der Leeuw lezing naar hem vernoemd. Deze wordt ieder jaar georganiseerd
door de RUG en de Volkskrant met sprekers als Salman Rushdie en
Barbara Tuchman. Ook het Volkenkundig museum in Groningen draagt
zijn naam.
Curriculum vitae
Willem Hofstee (Ens, 1952)
studeerde geschiedenis, culturele antropologie en godsdienstwetenschappen
in Groningen. Hij werkte als universitair docent aan de Theologische
faculteiten in Tilburg en Groningen en publiceerde over onderzoek
naar religieuze bewegingen, over theorievorming in de godsdienstantropologie
en over de geschiedenis van de godsdienstwetenschap. Promoto-
res van Hofstee zijn prof.dr. J.N. Bremmer, prof.dr. H.G. Kippenberg
en prof.dr. H. Te Velde. De titel van zijn proefschrift luidt
Goden en mensen. De godsdienstwetenschap van Gerardus van der
Leeuw 1890-1950.
Goden
en mensen
De godsdienstwetenschap
van Gerardus van der Leeuw 1890-1950
Auteur: Hofstee, W.
Uitgeverij: Kok Agora, Uitgeverij
Prijs: fl. 49.90 (inc. 6.00% BTW)
ISBN: 9039107378
Rubriek (NUGI): Godsdienst Algemeen (631)
Afkomstig uit: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1950-1951, pag. 145-146.
GERARDUS VAN DER LEEUW
('s-Gravenhage, 18 Maart 1890 -- Groningen,
December 1950)
Al scheiden bijkans twee
jaren ons van het onverwachte heengaan van Prof. Dr G. van der
Leeuw, de tijd is nog niet rijp om een oordeel te vellen over
de waarde van zijn geestesproducten. De geringe distantie in de
tijd verhindert ons het ware zicht te krijgen op zijn betekenis.
De veelzijdigheid van zijn persoonlijkheid en zijn naar tal van
kanten gerichte activiteit zouden zelfs in een uitvoerig levensbericht
nauwelijks volledig en onbetwistbaar juist kunnen worden geschilderd.
Daarom moge, onder verwijzing naar al wat er in tal van periodieken
ter zijner herdenking is geschreven en in afwachting van een latere
studie over zijn persoon en zijn werk, in dit Jaarboek worden
volstaan met een kort In Memoriam, dat een laatste groet aan de
overledene beduidt.
Gerardus van der Leeuw werd in 1890 te 's Gravenhage geboren.
Hij studeerde 1908-1913 te Leiden in de theologie, waarbij hij
de godsdienstgeschiedenis als het vak van zijn voorliefde koos.
Een verblijf te Berlijn en te Göttingen in 1913-1914 schonk
hem de gewenste verdieping van zijn Egyptologische kennis. In
1916 promoveerde hij tot doctor in de theologie op een proefschrift
over Godsvoorstellingen in de oud-Aegyptische pyramidenteksten.
1916-1918 stond hij als Ned. Herv. predikant te 's Herenberg.
In 1918 werd hij benoemd tot hoogleraar in de geschiedenis der
godsdiensten, de encyclopaedie der theologie en de Egyptische
taal- en letterkunde. Met de onderbreking van één
jaar, tijdens zijn werkzaamheid als minister van onderwijs, kunsten
en wetenschappen in het ministerie Schermerhorn in 1945-1946,
heeft hij 32 jaar lang de hem toevertrouwde vakken op een boeiende,
elegante en stimulerende manier gedoceerd. Meerdere onderscheidingen
werden hem geschonken als een erkentenis van zijn vele en grote
verdiensten. De laatste was zijn verkiezing tot voorzitter van
"The International Association for the Study of History of
Religions".
Uit deze biografische notities treedt van der Leeuw naar voren
als hoogleraar. Het beste deel van zijn leven en zijn gaven heeft
hij gewijd aan zijn Groningse professoraat. In zijn optreden de
schijn verwekkend alsof hij zijn veelzijdig weten uit de mouw
schudde heeft hij in werkelijkheid intens en hard gewerkt. Hij
kende zijn eigenlijke vak door en door. Doch zijn onderzoekende
geest hield geen halt bij de grens van zijn discipline. Van der
Leeuw was een hoogleraar van een buitengewoon formaat. Niet alleen
schreef hij toonaangevende studies over de Egyptische en de Griekse
godsdienst, over de primitieve religie en over de phaenomenologie
van de godsdienst, hij ontwikkelde ook als theoloog originele
denkbeelden en kon gerekend worden tot de leidende figuren in
de Ned. Herv. kerk. Bovendien bezat hij een uitgebreide kennis
van het cultuurleven van zijn tijd. Zijn aesthetische begaafdheid
schonk hem een fijner begrip voor de scheppingen der kunst dan
men doorgaans bij theologen vindt. Als staatsman werd hem helaas
een te korte tijd geschonken om zijn fantasierijke visie op de
functie van het cultuurleven in de Nederlandse samenleving tot
werkelijkheid te maken.
Van der Leeuw kon zich beroemen op uitzonderlijke capaciteiten.
Hij was brilliant in woord en geschrift. Het meest bekoorde zijn
vlotte omgangsvorm en zijn beminnelijke menselijkheid. Toch was
de kern van zijn persoonlijkheid moeilijk te benaderen. Daar vermoedde
men een sterk geloofsvertrouwen en een verzwegen wijsheid. In
de herinnering van de leden van de Maatschappij der Nederlandse
Letterkunde zal hij zeker blijven voortleven als de grootmeester
van het woord. Immers zonder letterkundige van professie te zijn,
bezat hij macht over de taal als weinigen. Hij sprak en schreef
met een spelend gemak en wist daarbij die harmonie van schone
vorm en sprankelende gedachte te vinden, die aan het woord een
duurzaamheid kan schenken, die ver over de korte spanne van een
mensenleven heenreikt.
Eerbiedige hulde worde gebracht aan zijn nagedachtenis.
C.J.
BLEEKER
|