|
16-4-2003 |
08:56
De geheime kamer van het kasteel
Rudolf Otto's meesterwerk "Het heilige" tilt lezers boven denkkaders uit
J. C. Karels
Titel:
"Het heilige.
Een beschouwing
over het
irrationele in
de idee van het
goddelijke en
de verhouding
ervan tot het
rationele"
Auteur:
Rudolf Otto; De
Appelbloesem
Pers Amsterdam,
2002
ISBN 90 807300
1 7
Pagina's: 256
Prijs: Euro
22,50;
.
Titel: "Een
wijze uit het
westen.
Beschouwingen
over Rudolf
Otto en het
heilige", De
Appelbloesem
Pers Amsterdam,
2001
ISBN 90 74509
36 1
Pagina's: 279
Prijs: Euro
17,50
.
In 1917, als de
oorlog als een
fantoom uit de
loopgraven bij
Ieper en de
Marne omhoog
kruipt,
verschijnt een
boek dat
spoedig
wereldwijd
resoneert: "Das
Heilige" van de
Duitse
godsdiensthistoricus
Rudolf Otto.
Van de
klassieker kwam
onlangs een
Nederlandse
vertaling op de
markt,
vergezeld van
een bundel
beschouwingen
over deze wijze
uit het Westen.
.
Otto's
tijdgenoot Karl
Küssner wist
zich te
herinneren
welke indruk
"Das Heilige"
overal maakte.
"Ik zag het in
de boekenkast
bij dokters,
leraren,
fabrikanten,
bij
journalisten en
diplomaten in
verschillende
landen, hoorde
in Engelse
arbeidersscholen,
in de salons
van de Franse
intelligentsia,
in kringen van
Amerikaanse
academici, van
Indische
Sanskrietleraren
over Otto
spreken. Gandhi
stond met hem
in contact en
schatte zijn
werk hoog." In
Nederland vond
Otto een warm
pleitbezorger
in prof. dr. G.
van der Leeuw,
die zijn magnum
opus
karakteriseerde
als "een van
die weinige
wetenschappelijke
daden die de
vanzelfsprekende
vooronderstelling
vormen van elk
verder
onderzoek."
.
In "Het
heilige" neemt
Otto niet het
uitgangspunt in
een bepaalde
godsdienst,
kerk, beweging
of confessie,
maar in het
religieuze
beleven zelf.
In plaats van
ideeën over God
en het
goddelijke,
onderzocht hij
de aard van de
godsdienstige
ervaring. Otto
had Luther
gelezen en van
hem begrepen
wat de "levende
God" betekent
voor een
gelovige: geen
filosofische
constructie of
abstractie,
maar een
"mysterium
tremendum et
fascinans", een
angstaanjagend
en tegelijk
fascinerend en
aantrekkend
geheimenis. Die
tweeheid loopt
als een rode
lijn door het
boek. Otto
spreekt, in
navolging van
Calvijn en Von
Zinzendorf, van
het
"numineuze",
het
heilig-goddelijke
dat als
ambivalente
grootheid
ontoegankelijk
is voor elke
vorm van
rationalisme,
en alleen door
tekentaal en
vingerwijzingen
benaderd kan
worden.
.
"Het heilige"
is een
liefdevolle en
subtiele
ontvouwing van
dit numineuze.
"Wat is nu
eigenlijk dat
objectief,
buiten mij
gevoelde
numineuze
zelf?" vraagt
Otto. "Het
gevoel van het
mysterium
tremendum kan
met milde
stroom het
innerlijk
vervullen in de
vorm van
zwevende stille
stemming van
verzonken
eerbied. Zo kan
het overgaan in
een rustig
vloeiende
gestemdheid der
ziel, die lang
aanhoudt en
natrilt, tot
zij
uiteindelijk
wegsterft en de
ziel weer in
het profane
achterlaat. ()
Het kan worden
tot het stille
en deemoedige
sidderen en
verstommen van
de creatuur
voor het - ja
waarvoor? Voor
wat in
onuitsprekelijk
geheimenis
boven alle
creatuur is."
.
Kremlin
Dertien
kinderen telde
het lutheraanse
gezin waarin
Rudolf Otto
(1869-1937) als
twaalfde telg
ter wereld
kwam. Vader
Wilhelm was
fabrikant.
Moeder overleed
toen Rudolf
twaalf was. Aan
haar droeg hij
in 1898 zijn
dissertatie
over Luthers
opvatting van
de Heilige
Geest op. Otto
blikte later
terug op zijn
nest als "de
hechte kring
van een
eenvoudig en
bekrompen
milieu."
.
Als
schooljongen
legt hij
belangstelling
voor andere
godsdiensten
aan de dag.
Door een
rooms-katholieke
kameraad laat
hij zich over
de heiligen
voorlichten. In
het liberale
Göttingen
studeert Otto
godsdienstwetenschap
en filosofie.
Studiereizen
voeren hem naar
het
Midden-Oosten,
Noord-Afrika,
India, Birma,
China, Japan en
Siberië. In
brieven en
verslagen
vertelt hij
over zijn
ervaringen,
doortrokken van
een intense
beleving: "Ik
heb het Sanctus
Sanctus Sanctus
van de
kardinalen in
de Sint-Pieter
gehoord, het
Swiat Swiat
Swiat in de
kathedraal van
het Kremlin en
het Holy Holy
Holy van de
Patriarch in
Jeruzalem. In
welke taal dan
ook, deze
woorden, de
hoogstverhevene
ooit door
menselijke
lippen gevormd,
raken je in het
diepst van je
ziel, met een
machtige
huivering het
mysterie van
die andere
wereld die erin
verborgen ligt
oproepend en
openbarend."
.
In 1914 volgt
zijn benoeming
als hoogleraar
in Breslau,
enkele jaren
later gevolgd
door die in
Marburg. Vanuit
heel de wereld
stromen
studenten naar
zijn colleges.
Als in 1917
"Das Heilige"
verschijnt,
wordt het in
het Frans,
Engels,
Italiaans,
Nederlands,
Spaans, Zweeds
en Japans
vertaald. Otto
legt een
verzameling
objecten en
cultische
voorwerpen uit
allerlei
godsdiensten
aan, die
tegenwoordig
nog als
"Religionskundliche
Sammlung" in
Marburg te zien
is.
.
Mensen die hem
ontmoetten,
raakten van hem
onder de
indruk, "meer
dan van zijn
persoonlijkheid,
van een
eigenaardige
macht en
mysterie achter
hem, alsof hij
een andere
wereld
toebehoorde.
Men voelde het,
als hij zweeg",
schrijft
vergelijkend
godsdiensthistoricus
Rudolph Boeke.
.
Ondanks alle
ontmoetingen
leidde Otto een
eenzaam leven,
op zijn
wandelingen
slechts
vergezeld van
zijn hond
Flapp. Een
enkele keer
zong hij in
zijn tegen de
berg gebouwde
woning een
lied.
.
Voetnoten
Otto deelt het
lot van alle
waarlijk grote
geesten: ieder
zichzelf
respecterend
auteur heeft
wel een
voetnoot bij
zijn werk
geplaatst. Het
boek "Een wijze
uit het
westen", dat
verscheen als
preludium op de
Nederlandse
vertaling van
"Das Heilige",
bevat
commentaren van
Johan H.
Bavinck,
Hendrik
Berkhof, Willem
J. Aalders,
Doede Nauta,
Karen
Armstrong,
Simon Vestdijk,
Ger Groot,
Henriette
Roland Holst,
Helen Schucman,
Emmanuel
Levinas, Fokke
Sierksma,
Mircea Eliade
en tientallen
anderen.
.
Naast de bijval
en bewondering
was kritiek
zijn deel. Zo
merkte de
VU-hoogleraar
D. H. Th.
Vollenhoven
terecht op dat
van een
getuigenis voor
God of tegen
satan bij de
Marburgse
godsdienstwetenschapper
geen sprake is.
Dat zal de
reden zijn
waarom dominee
Johannes Willem
Dippel,
sprekend over
Otto, bij zijn
vertaling
(1928) van "Das
Heilige" erin
slaagde
religieuze
vogels van
diverse
pluimage op één
lijn te
krijgen: "De
vrijzinnige
juffrouw, die
me
toevertrouwde
dat ze 't
liefste kerkte
bij dominees
die haar aan 't
huilen
brachten, is
blijkbaar uit
hetzelfde
psychische hout
gesneden als de
Kersteniaanse
visser, die in
de prediking de
donder van het
oordeel
prachtig vindt,
want "we motte
gesloage
worden!""
.
Stof en as
Zonder de
vrijzinnige
dame en de
visser op één
hoop te gooien,
kunnen we
inderdaad
vaststellen dat
Otto's boek
gedachten
vormgeeft die
in de
bevindelijk
gereformeerde
godsdienst niet
onbekend zijn.
Volgens hem
"lijdt het geen
twijfel, of ook
het christendom
moet spreken
over "de toorn
Gods", ondanks
Schleiermacher
en Ritschl."
Hij tekent
daarbij aan dat
het afwerende,
vreesaanjagende
moment in het
religieus
beleven
"alleszins
storend is voor
die groep van
mensen, die
alleen
goedheid,
mildheid,
liefde,
betrouwbaarheid
en in het
algemeen
slechts
momenten van
een
naar-de-wereld-toegewend-zijn
in het
goddelijke
willen
aanvaarden."
.
Over de
afhankelijkheidservaring
van het "stof
en as" zijn
tegenover de
goddelijke
overmacht, die
rooms-katholieke
en protestantse
mystici met
elkaar
verbindt,
spreekt Otto
het liefst in
de taal van de
hymne. Hij
citeert Gerhard
Tersteegen, de
grootste
protestantse
mysticus in de
tweede helft
van de
achttiende
eeuw, en
geestverwant
van Lodenstein:
.
Gott ist
gegenwartig
.
Alles in uns
schweige
.
Und sich
innigst vor Ihm
beuge
.
Otto geeft
verder
handreikingen
die in huidige
discussies over
bijbeltaal en
liturgische
liedteksten een
rol zouden
kunnen spelen.
"Hoe komt het",
vraagt hij,
"dat juist de
ouderwetse en
inmiddels soms
ondoorzichtige
uitdrukkingen
in bijbel en
gezangboek en
de 'andere'
manier van
zeggen in
beide, dat
zelfs de half
of geheel
onverstaanbaar
geworden
cultustaal de
vroomheid geen
afbreuk doen
maar juist
vergroten? Is
dat ouderwetse
liefhebberij of
alleen het
blijven hangen
aan het
overgeleverde?
Zeker niet. Het
komt doordat
het gevoel van
het mysterie,
van het "gans
andere",
hierdoor
opgewekt wordt
en zich hieraan
vasthecht."
.
Sprookje
Er gaat een oud
sprookje, dat
in allerlei
vormen bij veel
volken voor
komt.
Hoofdmotief is
het meisje dat
of de jongen
die alleen
achter worden
gelaten in een
groot kasteel.
Van alle kamers
krijgt de
sprookjesheld
de sleutels in
handen, op één
kamer na.
Lezing van "Das
Heilige"
bepaalt weer
eens bij wat we
al wisten, maar
hier
onnavolgbaar
geformuleerd
vinden: dat er
een verborgen
kamer is,
waaromheen al
het menselijk
hopen en vrezen
zich beweegt.
.
Na lezing van
het
adembenemende
"Das Heilige"
blijf je als
lezer verbaasd
achter over
Otto's
diepzinnigheid
en subtiele
inzichten. Deze
man brengt het
denken voor een
moment tot
stilstand.